woensdag 14 september 2011

Jorge Debravo, Costa Rica (1938-1967)



Debravo werd geboren op 31 januari 1938 te Guayabo, Costa Rica als oudste van vijf kinderen in het gezin van Joaquin Bravo Ramirez & Cristina Brenes. Jorge werkte in zijn jeugd met zijn vader op het land en werd onderwezen door zijn moeder. Op zijn veertiende kon hij eindelijk naar school door middel van een beurs.

Een populaire anekdote over Debravo luidt dat hij zijn eerste gedichten op bananenbladeren geschreven zou hebben, maar goed, zijn eerste werk verscheen in een lokaal magazine genaamd 'El Turrialbeno" terwijl hij nog op school zat. Kort daarna verliet hij deze om aan het werk te gaan bij de sociale dienst.

In 1959 trouwde hij met Margarita Salazar en kreeg twee kinderen.

1959 : Milagro abierto
1959 : Vortices
1960 : Bestiecillas plasticas
1960 : Consejos para Cristo al comenzar el ano
1963 : Devocionario del Amor sexual
1964 : Poemas terrenales
1965 : Digo
1966 : Nosotros los hombres

In 1965 rondde hij alsnog zijn middelbare school af en melde zich een jaar later aan voor een universitaire studie. Jorge Debravo overleed in 1967 met dank aan een dronken automobilist te San Pedro, San José.

postuum verschenen nog :

1967 : Canciones cotidianas
1972 : Los Despiertos

maar liefst twaalf bundels bleven lange tijd ongepubliceerd tot in 1989 antologia mayor verscheen

Zijn jeugd in het arbeidersmilieu, zijn gevoel voor sociale rechtvaardigheid en de politiek in de jaren 60 vormde de belangrijkste voedingsbodem voor zijn poëzie

Los amantes

Son grandes, venturosos, como hechos de luna, en
medio de la noche.
Arden como maderas. Destilan un agua fresca y
deliciosa, como savia de los grandes árboles.

No parecen llegar de las rocas terrestres: los
imaginamos brotados de las cuevas más salvajes y
profundas. O salidos tal vez de un foso oceánico
donde han aprendido de las sirenas el arte del abrazo
hasta lograr que los brazos se transformen en culebras.

Si no tuvieran nombres como nosotros, no los
creeríamos humanos. Los pensaríamos habitantes de
estrellas desconocidas, de planetas de trigo.

Entre la sombra se confunden, a veces, con los
dioses. Resbalan y se asustan como animales, que es
otra manera de parecerse a los dioses.

No osan la palabra: usan el gemido y el arrullo. Las
palabras más cortas de la tierra y más palabras, sin
embargo.

Cuando regrese a casa le pediré a la Muerte que no
venga por ellos. Bello sería que los dejara libres para
siempre y que salieran a la calle enlazados, como
profetas de un rito vegetal y poderoso.

Nosotros les cantaríamos canciones de alegría y les
pondríamos collares de hojas frescas. Grandes collares
que les sirvieran como almohadas cuando se hallaren
sin almohadas en algún sitio amargo de la
tierra. (131-132)

The Lovers

They are impressive, fortunate, made of moon, in
the middle of the night.
They burn like timber. They exude fresh and
delicious water, like the sap of large trees.

They don’t seem to come from terrestrial rocks: we
imagine them sprouting from caves more savage and
deep. Or rising perhaps from an oceanic pit
where from sirens they have learned the art of embracing
until arms achieve the transformation into snakes.

If they had names like us, we would not
believe them to be human. We would think of them as inhabitants of
stars unknown, from planets of wheat.

Among shadows they mingle, sometimes, with the
gods. They slip and are frightened like animals, which is
another way of appearing like gods.

They don’t dare use the word: they moan and coo. The
shortest words on the earth and more words,
nevertheless.

When I return home I will ask Death not to
come for them. Beautiful it would be for them to be free for
ever and for them to emerge out into the streets joined, like
prophets of a powerful and vegetative ritual.

We would sing them songs of joy and we
would dress them with garlands of fresh leaves. Large garlands
that would comfort them when they find themselves
without pillows in some bitter place upon the
earth.

maandag 12 september 2011

recente aanwinsten kort dag bibliotheek

Bij deze een aantal boeken die de afgelopen maanden hun weg wisten te vinden naar mijn vitrinekastje.



keuze uit nagelaten gedichtjes Jacob van Eeghen (1818-1834), tweede druk - P.N. van Kampen en zoon te Amsterdam (1877)



The collected poems of Sidney Keyes (1922-1943), tweede druk, Routledge London (sept. 1945)



In the green tree (brieven en kort proza) by Alun Lewis (1915-1944), George Allen & Unwin LTD, London (1948)

Dimcho Debelyanov, Bulgarije (1887-1916)



Dincho (zoals zijn naam oorspronkelijk luidde) Debelyanov werd geboren op 28 maart 1887 in Koprivshtitsa te Bulgarije als zoon van een kleermaker. Na het overlijden van zijn vader in 1896 verhuist het gezin naar plovdiv, alwaar ze intrekken bij een oom aan moederskant van de familie. Ze zouden daar acht jaar blijven, een periode die vruchtbaar bleek voor zijn poezie, maar waarin het geluk ver te zoeken was.

In 1904 vertrekt hij naar Sofia alwaar hij begint aan een studie rechten en literatuur aan de universiteit aldaar, maar door geldgebrek zou hij deze niet afronden. Hij onderhield zichzelf door het aannemen van verschillende baantjes zoals redacteur, proeflezer, verslaggever, stenograaf, kantoorklerk bij een metereologisch instituut etc. etc.

In 1906 had hij zijn eerste gedichten gepubliceerd en werd hij een graag geziene gast binnen de literaire cirkels. Hij stond bekend als een aanhanger en propagandist van het West-Europese symbolisme, vooral gecharmeerd van de Fransman Albert Samain.

Hij nam zijn toevlucht tot het leger in 1912 en nam in die hoedanigheid deel aan de eerste balkanoorlog. In Januari 1916 werd hij, na twee jaar voornamelijk kantoorwerk te hebben verricht op eigen verzoek naar Griekenland gestuurd alwaar hij op 2 oktober van dat jaar zou sneuvelen.

Gedurende zijn leven heeft hij nimmer een poëziebundel gepubliceerd. Zijn 115 gedichten werden postuum de wereld ingezonden. 1920 - Stilhove

zondag 11 september 2011

Jeffery Day, Engeland (1896-1918)



Jeffery Day geboren op 1 december 1896 te St. Ives, Huntingdonshire was een van de weinige warpoets die geen deel uitmaakte van de infanterie, maar het grootste deel van de oorlog vanuit de lucht heeft gadegeslagen, tot hij op 27 februari 1918, ondertussen gepromoveerd tot commandant, werd neergehaald boven zee.

Zijn gedichten werden postuum gepubliceerd in 1919 als "Poems and Rhymes"

ON THE WINGS OF THE MORNING

A SUDDEN roar, a mighty rushing sound,
a jolt or two, a smoothly sliding rise,
a jumbled blur of disappearing ground,
and then all sense of motion slowly dies.
Quiet and calm, the earth slips past below,
as underneath a bridge still waters flow.

My turning wing inclines towards the ground ;
the ground itself glides up with graceful swing
and at the plane's far tip twirls slowly round,
then drops from sight again beneath the wing
to sUp away serenely as before,
a cubist-patterned carpet on the floor.

Hills gently sink and valleys gently fill.
The flattened fields grow infinitely small;
slowly they pass beneath and slower still
until they hardly seem to move at all.
Then suddenly they disappear from sight,
hidden by fleeting wisps of faded white.

The wing-tips, faint and dripping, dimly show,
blurred by the wreaths of mist that intervene.
Weird, half-seen shadows flicker to and fro
across the pallid fog-bank's blinding screen.
At last the choking mists release their hold,
and all the world is silver, blue, and gold.

The air is clear, more clear than sparkling wine ;
compared with this, wine is a turgid brew.
The far horizon makes a clean-cut line
between the silver and the depthless blue.
Out of the snow-white level reared on high
glittering hills surge up to meet the sky.

Outside the wind screen's shelter gales may race :
but in the seat a cool and gentle breeze
blows steadily upon my grateful face
as I sit motionless and at my ease,
contented just to loiter in the sun
and gaze around me till the day is done.

And so I sit, half sleeping, half awake,
dreaming a happy dream of golden days,
until at last, with a reluctant shake,
I rouse myself, and with a lingering gaze
at all the splendour of the shining plain
make ready to come down to earth again.

The engine stops : a pleasant silence reigns—
silence, not broken, but intensified
by the soft, sleepy wires' insistent strains,
that rise and fall, as with a sweeping glide
I slither down the well-oiled sides of space
towards a lower, less enchanted place.

The clouds draw nearer, changing as they come.
Now, hke a flash, fog grips me by the throat.
Down goes the nose : at once the wires' low hum
begins to rise in volume and in note,
till as I hurtle from the choking cloud
it swells into a scream, high-pitched and loud.

The scattered hues and shades of green and brown
fashion themselves into the land I know,
turning and twisting, as I spiral down
towards the landing-ground ; till, skimming low,
I glide with slackening speed across the ground,
and come to rest with lightly grating sound.

zaterdag 10 september 2011

Thomas Osborne Davis, Ierland (1814-1845)



Thomas Osborne Davis werd geboren op 14 oktober 1814 te Mallow,Cork kort nadat zijn vader (een legerarts uit Wales) was overleden. Waardoor het gezin waar Thomas in opgroeide bestond uit moeder en drie zoons. In 1818 vertrekt het gezin naar Dublin, alwaar hij in 1831 rechten zou gaan studeren aan Trinity College. Tussen de bedrijven door behaalde hij ook nog een graad in de kunsten.

Ondanks het afronden van zijn studie zou hij echter een andere beroepskeuze maken. Tussen 1838 - 1840 trok hij door Engeland en Wales. In zijn ogen de beste universiteit die er bestond.

Later zou hij samen met Charles Gavan Duffy en John Blake Dillon The nation oprichten. De rest van zijn korte leven zou totaal gewijd zijn aan de Ierse zaak. Hij schreef nationalistische balladen, artikelen, columns en vurige speeches. Zijn gedachtengoed zou later uitgewerkt worden door mannen als Padraig Pearse en Wolfe Tone.

Van de vele literaire plannen die hij maakte zou uiteindelijk weinig terechtkomen. Op 30 jarige leeftijd overleed hij aan de gevolgen van TBC. Hij werd begraven op Mount Jerome Cemetery te Dublin.

A nation once again

When boyhood's fire was in my blood
I read of ancient freemen,
For Greece and Rome who bravely stood,
Three hundred men and three men;
And then I prayed I yet might see
Our fetters rent in twain,
And Ireland, long a province, be.
A Nation once again!

A Nation once again,
A Nation once again,
And lreland, long a province, be
A Nation once again!

And from that time, through wildest woe,
That hope has shone a far light,
Nor could love's brightest summer glow
Outshine that solemn starlight;
It seemed to watch above my head
In forum, field and fane,
Its angel voice sang round my bed,
A Nation once again!

It whisper'd too, that freedom's ark
And service high and holy,
Would be profaned by feelings dark
And passions vain or lowly;
For, Freedom comes from God's right hand,
And needs a Godly train;
And righteous men must make our land
A Nation once again!

So, as I grew from boy to man,
I bent me to that bidding
My spirit of each selfish plan
And cruel passion ridding;
For, thus I hoped some day to aid,
Oh, can such hope be vain ?
When my dear country shall be made
A Nation once again!


vrijdag 9 september 2011

Margaret Miller Davidson, Engeland (1823-1838)


Margaret Davidson, geboren op 26 maart 1823 in Platsburgh, New York, was één van de jongste telgen uit de fragiele Davidson clan, waarvan zeven van de in totaal negen kinderen, hun moeder vooraf gingen in de tunnel des doods. Toen haar oudere zuster Lucretia (die hier eerder beschreven is) overleed, was Margaret nog een peuter, maar de nagedachtenis werd door hun moeder meer dan levend gehouden. Ze moedigde Margaret dan ook veelvuldig aan om in de voetsporen van haar zuster te treden. Wat dan ook geschiedde.

Gedurende haar korte en ziekelijke leven, kreeg ze onder het wakende oog van haar moeder een brede scholing. Zo studeerde ze filosofie, talen, geschiedenis en schreef natuurlijk poëzie, die sterk leunde op dat van de romantici en de nalatenschap van haar zuster. Haar eerste gedichten schreef ze op haar zesde. Toen ze tien was, schreef ze gedurende een bezoek aan New York in twee dagen tijd het toneelstuk "Tragedy of Alethia". In navolging van Lucretia en de anderen bezweek ook zij aan tuberculose op 25 november 1838 te Saratoga, New York - slechts vijftien jaar oud.

In 1841 verscheen van de hand van Washington Irving "The biography and the literary remains of the late Margaret Miller Davidson. Zie hier
Negen jaar later verscheen haar werk tezamen met die van haar zuster.

bron : portraits of american women writers

Lucretia Maria Davidson, Engeland (1808-1825)


Lucretia Maria Davidson werd geboren op 27 september 1808 in Platsburgh, New York, als dochter van Oliver Davidson (dokter) & Margaret Miller (schrijfster). Op haar vierde werd ze naar Platsburgh Academy gestuurd, alwaar ze leerde lezen en rond haar tiende reeds een voorkeur ontwikkelde voor schrijvers zoals Goldsmith, Kotzebue & Shakespeare. Daarnaast las ze veel geschiedenis en populaire literatuur. Ze schreef reeds gedichten op zeer jonge leeftijd, maar had uit schaamte veel van haar eerstelingen verbrand. Het vroegst bekende werkje van haar schreef ze op haar negende : "Epitaph on a robin".

Elk beschikbaar moment besteedde ze aan het schrijven van gedichten en overal waar ze kwam torste ze pen, inkt & papier met zich mee. Vrienden van de familie oordeelde echter dat dat geen activiteiten waren voor een meisje van haar leeftijd, en adviseerde de haar zo geliefde materialen buiten haar bereik te houden. Zo geschiedde. Maar toen haar moeder steeds vaker een melancholische gesteldheid bij haar kind ontwaarde, werd ze weer in staat gesteld te doen wat ze toch het liefste deed.

In oktober 1824 kreeg de familie bezoek van een welgestelde jongeman, Moss Kent die zodanig onder de indruk was van haar schrijven dat hij de ouders van Lucretia voorstelde haar op zijn kosten te laten studeren op Mrs. Willards school te Troy, New York, alwaar ze een betere opleiding kon genieten dan binnen het budget van de familie mogelijk zou zijn geweest. Maar de studie bleek een slechte uitwerking te hebben op haar gezondheid, en binnen korte tijd keerde ze weer naar huis terug. Na haar herstel, studeerde ze nog even aan Miss Gilbert's te Albany, maar ook daar zou ze het niet lang volhouden.

ze overleed op 27 augustus 1825 te Platsburgh. Zestien jaar en elf maanden oud, aan de gevolgen van Tuberculose. Hoewel er ook geruchten gingen dat ze aan anorexia zou lijden. Ondanks haar jonge leeftijd liet ze 278 gedichten na.

Davidson werd geroemd om haar werk door personen zoals Edgar Allan Poe, Robert Southey & Catharina Marie Sedgwick. Sedgwick publiceerde een biografische schets over Davidson die later toegevoegd zou worden aan haar "Poetical remains" uit 1841. Southey's vergeleeek haar in zijn (ietwat geromantiseerde) studie over Davidson uit 1829 met namen als Thomas Chatterton & Henry Kirke White (maar niet enkel om haar leeftijd) - wat haar reputatie zeker ten goede is gekomen. Poe legde voornamelijk de nadruk op haar poëtische ziel, die ze naar zijn zeggen nog niet geheel bloot had weten te geven in haar werk. Een kwestie van tijd - die haar domweg niet gegeven was.

THE FEAR OF MADNESS

HERE is something which I dread,
It is a dark, a fearful thing;
It steals along with withering tread,
Or sweeps on wild destruction's wing.

That thought comes o'er me in the hour
Of grief, of sickness, or of sadness;
'Tis not the dread of death--'tis more,
It is the dread of madness.

O! may these throbbing pulses pause,
Forgetful of their feverish course;
May this hot brain, which, burning, glows
With all its fiery whirlpool's force,

Be cold, and motionless, and still,
A tenant of its lowly bed,
But let not dark delirium steal--
[Unfinished]

donderdag 8 september 2011

Johan Gustaaf Danser, Nederland (1893-1920)



Johan Gustaaf Danser werd geboren op 27 oktober 1893 te Kralingen. Hij doorliep de HBS te Rotterdam en studeerde vervolgens aan de academie voor Beeldende Kunsten te Den Haag. Hoewel hij daarna een betrekking vond als tekenleraar aan de bijzonder HBS 'Instituut Ort' te Rotterdam, ging zijn hart uit naar de letteren. Om zich daarin verder te bekwamen volgde hij een cursus kalligrafie en een studie Nederlandse taal en letterkunde onder leiding van professor De Vooys te Utrecht, maar beide liepen op niets uit. Wat voor een groot deel te wijten was aan zijn zwakke gezondheid en zijn hang naar eenzaamheid. Danser had altijd het gevoel dat zijn omgeving hem niet begreep, alsof hij zijn eigen wereld geschapen had.

Tamelijk afgezonderd levend, maakte hij zich daarentegen een veelzijdige ontwikkeling eigen. Al vroeg begon hij met het schrijven van sonnetten in een beheerste en klassieke stijl, vol overpeinzing en bezinning, overeenkomstig de opvattingen van Verwey en diens jongere geestverwanten zoals Van Eyck.

In september 1913 debuteerde Danser met een kleine reeks sonnetten in Verwey's maandschrift De Beweging; ook andere groepen gedichten zijn in latere jaargangen van dat blad gepubliceerd.

Zijn eerste werk bundelde hij onder de titel Ontmoetingen (bibliofiele uitgave 1917).

In 1918 werd hij ernstig ziek, de kwaal verergerde later tot tuberculose. Na zijn vroege dood bezorgden zijn vrienden Greshoff en Van Krimpen een bundel Gedichten
(1922), waarin een herdruk van Ontmoetingen.

J. Staal verzorgde in 1957 de uitgave van het Verzameld werk van Danser, waaraan G.H. 's-Gravesande een bibliografie en een biografie toevoegde.

Bronnen : DBNL & De Parelduiker 2004/5

De jonggestorvene

Gij moest zoo vroeg van deze wereld scheiden
Die gij bemindet schoon haar smaad u sloeg,
Van al die droomen die uw jong verblijden
Nog ongerept en woordloos in zich droeg.

En toch toen dood u 't koele bed kwam spreiden
Sprakt gij geen woord dat om een troostwoord vroeg, -
Bereid als een die lang en schoon mocht strijden
Zeidet gij zacht: 'Weent niet, het was genoeg.'

Gij wist: - wij zwerven door dit vreemde leven
Bij vreugdes dag, bij droefheids duist'ren nacht,
Zoekend het woud waar liefdes klanken beven;

Maar eens vermoeid van aller dingen pracht
Vinden wij wat ons streven is gebleven:
Stiltes vallei daar 't vredig is en zacht.


uit : Ontmoetingen